h

De linkse Amsterdamse aanpak versus de rechtse Rotterdamse (opinie)

10 maart 2018

De linkse Amsterdamse aanpak versus de rechtse Rotterdamse (opinie)

Foto: SP

Dit artikel verscheen op Joop.nl

De competitie tussen Amsterdam en Rotterdam werd de afgelopen jaren niet alleen op het voetbalveld uitgevochten. Ook het gemeentelijk beleid op het gebied van armoedebestrijding, werk en participatie verschilde de afgelopen jaren hemelsbreed.

Twee steden met een totaal verschillende aanpak, twee wethouders van het tegenovergestelde zijde van het politieke spectrum. Want toen ik in Amsterdam begon, ging hemelsbreed 75 kilometer verderop Leefbaar Rotterdam-wethouder Maarten Struijvenberg met dezelfde portefeuille aan de slag. De natuurlijke competitie tussen de twee grootste steden van het land, voetballend uitgevochten tussen Ajax en Feyenoord, kreeg haar tegenhanger in de lokale politiek.

De afgelopen jaren kwamen Maarten Struijvenberg en ik elkaar regelmatig tegen. We waren allebei lid van de VNG-commissie Werk en Inkomen en mochten eens in de zoveel tijd op zaterdagochtend, vroeg, in het ministerie van Sociale Zaken aanschuiven bij het zogeheten appeltaartoverleg dat staatssecretaris Jetta Klijnsma belegde om met de vier grote steden, naast Amsterdam en Rotterdam, ook Den Haag en Utrecht bij te praten over de lokale praktijk.

En hoewel we inhoudelijk stevig van mening verschilden, zochten we elkaar ook op. Onder het motto: ‘als wij het al eens zijn, moet het wel waar zijn’ beklaagden we ons bij Klijnsma over de tekorten op het gemeentelijk budget voor de uitkeringen en het gebrek aan middelen om bijvoorbeeld de taaleis goed uit te kunnen voeren. Vaak vergeefs, maar als je in hetzelfde schuitje zit groeit er toch een band. Voor Maarten gold dat hij een man van stevige woorden, maar ook stevige daden was. En wat je daar ook verder van vindt, dat kan ik op zich waarderen.

Maar dat we het niet eens waren, daar lieten we geen onduidelijkheid over bestaan. Diverse malen kruisten we de degens over ons beleid. In aanwezigheid van ambtenaren van bij gemeenten, die ons als slotstuk van een gemeenschappelijke leerdag hadden gepland, op de radio, in de kranten en tv. Op het gebied van ons beleid vormen wij elkaars natuurlijke tegenpolen – iets dat het maatschappelijk debat op ons terrein ook echt inhoud geeft.

En tegelijk hadden we te kampen met dezelfde problemen. In de eerste jaren van onze bestuursperiode zat het economisch tegen en toen de economie begon aan te trekken, kregen we de nieuwe uitdaging om de vluchtelingen die uit de wijde omgeving van het Midden-Oosten naar Nederland waren gekomen te huisvesten en aan het werk te helpen. Stevige klussen, waar we allebei onze tanden in zetten.

De afgelopen jaren hielpen wij in Amsterdam bijna 23.000 mensen aan het werk, van wie bijna 18.000 mensen een bijstandsuitkering hadden. Daarnaast zorgden we ervoor dat bijna 15.000 mensen in de bijstand, voor wie er geen werk is, op een andere manier actief werden in de stad. In Rotterdam werden in dezelfde periode 15.000 mensen uit de bijstand aan het werk gezet. Op het gebied van het aan het werk helpen van vluchtelingen en jongeren, die vaak geen bijstandsuitkering hebben, scoorde Amsterdam aanmerkelijk beter dan Rotterdam, waar weer minder mensen met succes een bijstandsuitkering aanvroegen. In absolute aantallen steeg het aantal bijstandsgerechtigden in beide steden licht, maar gecorrigeerd voor de bevolkingsgroei daalde in Amsterdam de afgelopen vier jaar het percentage bijstandsgerechtigden van 5,0 naar 4,9 procent van de stedelijke bevolking. In Rotterdam daalde het percentage over dezelfde periode van 6,2 naar 6,1.

Op het eerste gezicht lopen de cijfers van Amsterdam en Rotterdam niet zover uiteen. En dat is niet zo gek. Of mensen een baan kunnen vinden hangt vooral af van de economische ontwikkeling en de vraag op de arbeidsmarkt. Je kunt als gemeente nog zo je best doen om iemand zonder werk aan een baan te helpen, als de banen er niet zijn, heeft het weinig zin. En als de economie aantrekt, vinden veel mensen uit eigen beweging vaak weer een werkgever, ongeacht wat de gemeente doet. In die zin heb ik de afgelopen jaren ook wel geleerd dat je je eigen invloed op het aantal werkzoekenden niet moet overschatten.

Maar achter deze cijfers zit wel een wereld van verschil in benadering. In Amsterdam koos ik ervoor mijn Sociale Dienst anders in te richten: meer aandacht voor mensen zonder directe kans op een baan en begeleiding die aansluit bij de kansen en mogelijkheden die mensen zelf zien. Daar trokken wij ook extra geld voor uit.

In Rotterdam, koos mijn collega voor meer geld voor handhaving en fraudebestrijding. Mensen die in Rotterdam een uitkering aanvragen moeten eerst vier weken zelf op zoek naar een baan en vervolgens bijna drie maanden papier prikken of handdoeken vouwen. In Amsterdam kozen we ervoor de tegenprestatie niet verplicht te stellen aan alle mensen zonder directe kans op een baan, in Rotterdam koos men voor een strikte uitvoering van de tegenprestatie. Ook op het gebied van armoedebeleid kozen we ook een tegengestelde koers. In Rotterdam werd bezuinigd om de bestrijding van armoede, in Amsterdam investeerden we er juist in. Beide aanpakken hadden hun effect: in Rotterdam kwamen er minder nieuwe mensen in de bijstand, in Amsterdam vonden meer mensen werk door de gemeentelijke aanpak.

Ook het perspectief van waaruit mijn Rotterdamse collega en ik werk verschilt. Maarten Struijvenberg begint vrijwel elk analyse vanuit het perspectief van de hardwerkende, belastingbetalende Rotterdammer, die waar voor zijn belastinggeld moet krijgen. Daar past een streng beleid bij, want anders komen de euro’s bij de verkeerde mensen terecht. Mijn eigen analyse begint bij de constatering dat voor sommige mensen in onze stad geen werk te vinden is. Niet omdat ze niet willen werken, maar omdat er geen geschikt werk. Deze mensen moet je proberen vooruit te helpen, met een steuntje in de rug en een zachte hand.

De Rotterdamse aanpak is zonder meer harder dan de Amsterdamse. Daarvan getuigen ook de rapporten van de lokale ombudsmannen. In Rotterdam verscheen het rapport ‘Het pad naar werk…. niet geplaveid, wel schoongeveegd’ waarin de ombudsman stevige kritiek uitte op de Rotterdamse praktijk. Vooral het verplicht straten vegen stuitte op grote weerstand. ‘Velen ervaren dit werk als vernederend en confronterend. Het draagt in hun beleving in ieder geval niet bij aan het vinden van betaald werk.’ In Amsterdam bevatte de rapportages van de ombudsman ook wel degelijk suggesties tot verbetering van het beleid, maar was de toon aanmerkelijk anders. De Amsterdamse ombudsman constateert dat de Amsterdamse Sociale Dienst in toenemende mate probeert te werken uit het belang van de werkzoekende en daarbij probeert maatwerk te leveren.

Als de effectiviteit van het beleid op hoofdlijnen hetzelfde is, is het een politieke keuze waar je voor kiest. Dat hebben Leefbaar Rotterdam en de SP de afgelopen jaren duidelijk gemaakt. Rotterdammer kiest, zeg ik als Amsterdammer, in voetbaltermen ervoor om de pot dicht te houden. Vooral geen mensen in de bijstand die het op één of andere manier ook anders kunnen rooien. In Amsterdam kiezen we voor een aanvallendere aanpak. Wij willen zoveel mogelijk scoren, in de zin dat mensen weer werk vinden en  een zinvol bestaan wordt geboden. Het levert een interessante politieke discussie op, waarbij ik toch blij ben dan ik bij 020 hoor.

Arjan Vliegenthart, wethouder voor de SP in Amsterdam

U bent hier